Bijen

Bijen

Bijen, hommels, wespen en mieren vormen de superfamilie van de bijen (Apoidea) die behoren tot de orde van de vliesvleugeligen (Hymenoptera).

Vliesvleugeligen spelen een grote rol  in het dagelijks leven als onmisbare bestuivers van bloemen (bijen en hommels), verdelgers van plaaginsecten (o.a. papierwespen en sluipwespen) en opruimers (mieren). Geschat wordt dat het aantal soorten vliesvleugeligen wereldwijd rond de 300.000 ligt, en in Nederland rond de 8500.

Bijen en hommels

Bijen en hommels (Apidae) verschillen van de meeste andere vliesvleugeligen door het dieet van nectar en stuifmeel; ook de larven leven hiervan. Bijen komen voor op ieder continent, met uitzondering van Antarctica. Hommels kunnen beschouwd worden als bijen met een langere beharing, ze zijn aangepast om te overleven in een wat kouder klimaat. Honingbijen en enkele soorten hommels hebben een sociale levenswijze; de meeste soorten zijn solitaire bijen.

Honingbijen

De honingbij (Apis mellifera) komt algemeen voor in grote aantallen en wordt gewaardeerd vanwege de rol als bestuiver van vele plantensoorten, waaronder fruitbomen. Daarnaast is de honingbij de belangrijkste leverancier van verschillende natuurproducten zoals honing, bijenwas, koninginnengelei en propolis. De honingbij wordt op grote schaal in kunstmatige bijenkorven gehuisvest voor productiedoeleinden. De honingbij wordt echter ook bedreigd door de mens, en de aantallen van de soort nemen af. Belangrijke oorzaken zijn verschillende vermoedelijke bijenparasieten en insecticiden. De honingbij is niet de enige bestuiver van bloeiende planten, maar wel een van de belangrijkste.

Kunstmatige bijenvolken moeten door de imker regelmatig onderhouden worden om ze van afval te ontdoen en om de honing te oogsten. Onder natuurlijke omstandigheden bouwen de bijen steeds een nieuw nest om aan nestparasieten te ontkomen. De tak van de entomologie die gespecialiseerd is in bijen heet apidologie.

Het bijenvolk kent verschillende verschijningsvormen, die kasten worden genoemd: de 'moer', de 'werkster' en de 'dar'. De moer (of koningin) is het zeldzaamst. De koningin is degene die het nest in stand houdt door grote hoeveelheden eitjes te leggen, tot 2000 per dag. De werksters zijn net als de moer vrouwelijk. De meeste individuen in een kolonie honingbijen zijn werkster. In de zomer komen de mannelijke bijen tevoorschijn, de darren. Behalve bij de paring, spelen ze een rol bij de temperatuurregeling in de kolonie. Als er niet genoeg stuifmeel in het bijennest aanwezig is worden ze verwijderd. In een nest zijn in de winter een moer en ongeveer 10.000 werkbijen aanwezig; er zijn dan geen darren. In de zomer zijn enkele honderden darren aanwezig en kan het aantal werksters oplopen tot 80.000.

Solitaire bijen

In het voorjaar - zo ongeveer vanaf eind maart - vliegen de solitaire bijen in het rond. Over het algemeen begint de vliegtijd van de mannetjes wat eerder dan die van de vrouwtjes. Solitaire bijen leven niet in een staat/volk zoals de honingbij, ze leven alleen, een koningin kennen ze niet. Nadat een mannetje met een vrouwtje heeft gepaard, zoekt het vrouwtje een goede nestplaats op. Dat is meestal een gangetje in hout of steen (metselbij, klokjesbij, wolbij, behangersbij, maskerbij), maar er zijn ook soorten die hun nest in de grond maken (zandbij, groefbij).

Nadat het eitje/de eitjes is/zijn gelegd, sluit het vrouwtje de toegang af. Iedere soort doet dat op een andere manier. Sommige soorten doen dat met zand en klei (metselbij) en andere soorten doen dat met steentjes (klokjesbij) of stukjes blad (behangersbij). Meestal zitten er in een nestgang meerdere cellen achter elkaar. Het eitje wordt eerst een larfje. Het larfje eet het voedsel (stuifmeel) op en gaat zich daarna verpoppen. Pas een jaar later komt de jonge solitaire bij tevoorschijn en begint alles weer van voren af aan. Daar waar meerdere eitjes zijn gelegd, komt uit de laatste pop een mannetje.

Hommels

De meeste soorten Hommels (Bombus) leven op het noordelijk halfrond, vooral in berggebieden. Er zijn twee groepen hommels; de bekendste zijn de soorten die een nest maken net zoals bijen en wespen, hoewel het nest gemiddeld kleiner blijft. Er zijn ook hommels die zelf geen nest maken maar de eitjes in het nest van andere soorten leggen; dit zijn  de koekoekshommels en ze missen ook de stuifmeelkorfjes die de andere hommels wel hebben.

Wespen

Tot de wespen worden alle insecten gerekend uit de groep vliesvleugeligen, die géén bij, hommel of mier zijn. Er zijn veel verschillende soorten wespen: papierwespen (Vespinae) spelen een rol bij de bestuiving van bloemen en het verdelgen van insecten; sluipwespen bij de biologische bestrijding van plaaginsecten; galwespen zorgen voor meestal bolvormige vergroeiingen aan bladeren. Papierwespen zijn de bekendste wespen vanwege de grootte, de vaak zwart/gele kleuren en het feit dat een aantal soorten vrij agressief kan zijn en dan snel steekt. De meeste papierwespen zijn sociaal levende wespen. Zij danken hun naam aan de nesten, die van houtvezels worden gemaakt. Omdat de wespen de vezels fijnkauwen en in dunne laagjes aanbrengen, lijkt het nest van papier te zijn gemaakt. Wespen moeten niet worden verward met zweefvliegen.

Zweefvliegen

Zweefvliegen (Syrphidae) hebben  vaak hetzelfde kleur- en strepenpatroon als bijen, hommels, wespen; maar zij zijn volledig onschuldig. Zweefvliegen zijn er in alle soorten en maten, de meeste blijven in lengte onder de twee centimeter. Veel zweefvliegen bootsen andere insecten - zoals wespen, bijen of hommels – na. Zweefvliegen die op hommels lijken, hebben een harig achterlijf, soorten die op wespen lijken meestal niet. Dit is geen toeval; het lijken in kleur, vorm en/of geluid op andere, gevaarlijkere dieren heet mimicry en komt bij zeer veel diergroepen voor. Zweefvliegen zijn net als andere vliegen het eenvoudigst te onderscheiden van vliesvleugeligen doordat ze twee vleugels hebben en geen vier, zoals alle bijen, wespen en hommels. Daarnaast zijn de sprieten op hun kop (antennen) altijd kort en daaruit kan heel goed geconcludeerd worden of we met een stekend insect of een zweefvlieg te maken hebben.